Galerij Hannah: Vernissage van de tentoonstelling Paradise Lost

met  Bernadette Verbelen en Alexey Terenin 

 

Voorstelling door Reine Wellens

 

Toen John Milton in de zomer van 1665 de laatste hand legde aan zijn magnum opus Paradise Lost, een jaar na Vondels Adam in ballingschap, introduceerden zij in de kunst een thema dat ontelbare kunstenaars na hen heeft geïnspireerd. Het is het heimwee naar een paradijselijke toestand van onschuld en geluk, een verloren vóórbestaan waaraan wij mensen, ook al volgens Plato, een herinnering dragen die een levenslang verlangen voedt.

 

Bernadette Verbelen en Alexey Terenin geven dat heimwee, elk op hun eigen hoogst persoonlijke manier gestalte.

 

Mevr. Verbelen kreeg haar opleiding aan St. Lucas in Brussel en gaf enkele jaren les in plastische opvoeding. Later werkte zij als grafisch vormgever in een drukkerij. Ze ging opnieuw naar de academie, ditmaal in Aarschot, om beeldhouwkunst te studeren en beëindigde haar studie onder het mentorschap van Roland Rens.

Steeds weer beeldt Bernadette Verbelen de mens uit: naakten meestal, mannen, maar vooral vrouwen. Zelfs als ze van middelbare leeftijd zijn, hebben deze vrouwen een meisjesachtige kwaliteit, of ze nu terugwijken in een gratievolle beweging, of zich voluit overleveren aan lucht en zonneschijn zoals de zittende figuur in de tuin. De blik is ingetogen, naar binnen gekeerd, vaak met een nauwelijks gesuggereerde melancholie. Deze vrouwen zijn thuis bij zichzelf, en behoeden een sterke innerlijke kern in het kwetsbare moment van hun naakt-zijn. De houding is sereen, perfect natuurlijk, de vormgeving rustig klassiek in de grote traditie van b.v. een Rodin, maar met een heftig bewogen oppervlaktestructuur. Bernadette Verbelens beelden zijn van een krachtige tederheid. Ze geven hun geheim nooit helemaal prijs.

 

Alexey Terenin is afkomstig uit Moskou, waar hij architectuur studeerde en begon te schilderen. Vóór hij zich in Praag vestigde werkte hij in het Bolsjoi theater als scenograaf: belangrijk voor het creëren van een bepaalde sfeer voor de opvoering. En sfeer hebben ze, deze doeken. Sommige doen denken aan antieke fresco’s uit Etruskische graven, sommige aan portretten uit de Hollandse Gouden Eeuw, zoals het roze meisje op een nauwelijks zichtbaar – denkbeeldig?- schommelpaard. De schitterende kleur van dit doek is trouwens een uitzondering. Vaker zien we pasteltinten, vervagende contouren met subtiele grijswaarden. En dan de thematiek. Hier wil ik alleen omschrijven, want het expliciet toekennen van betekenissen verarmt tot eenduidigheid. En waarom schilderen wat je even goed in woorden kan uitdrukken? Dus wat zien we? Soms zijn het abstracte tekens die het doek pregnant maken. Soms zien we huizen, al dan niet bewoond: niet verwonderlijk voor een architect. Maar de touch of genius is vaak van een licht surrealistisch gehalte: huizen lijken op vogelkooien, of ziggurats, labyrinten waarin kinderen of vreemde dieren hun weg zoeken, vissen lijken op zeppelins.

Maar het meest opvallende thema bij Terenin is dat engelachtige wezentje: kind, elfje, die kleine ballerina. Ze zijn met velen. Met hun ernstige gezichtjes en dat vastberaden trekje om de mond kijken ze je frontaal in de ogen, dwingend en toch etherisch. Het is alsof de glanzende gouden engelen uit Byzantium vroegtijdig vergrijsd zijn, want allemaal kijken ze met een wetende blik van droefheid. Ik waag me toch aan een interpretatie: zijn het misschien de broze, tedere gestalten van een psyche, een dolende ziel  die in elk van ons, onvermoeibaar als een bedevaartgangster (zoals Enzenberg schrijft), blijft zoeken naar dat lang geleden verloren paradijs?

 

Hannah-huis, Herent, 1 december 2007