OVER AARDE EN AARDING

 

Lezing bij de opening van de tentoonstelling "Terra"

Hannah-huis, Herent

Dirk De Schutter, filosoof en docent EHSAL

 

Van de muzen wordt verteld dat ze de dochters zijn van de herinnering of het aandenken - Mnêmosynê, zeggen de Griekse mythen. De muzen helpen ons om in herinnering te bewaren wat anders dreigt in vergetelheid weg te zinken. Ze gedenken wat wij, mensen, al te licht aan onze aandacht laten ontsnappen, wat we over het hoofd zien en veronachtzamen: bv. dat we bewoners zijn van de aarde.

Het is toch merkwaardig dat we uit het joodse scheppingsverhaal vooral onthouden dat we gemaakt zijn naar het beeld en de gelijkenis van de schepper, maar uit het oog verliezen dat we geboetseerd zijn uit stof, van de aarde genomen, en dat de naam van de eerste mens de stempel van die afkomst draagt: de naam “Adam” is verwant met het Hebreeuwse woord “adama”, dat de betekenis heeft van “land”, of “aardbodem”. In een recente Nederlandse vertaling heeft Adam de naam “Grondeling” gekregen.

 

Eeuwenlang heeft de bijbel ons verleid om de aarde als een tranendal te aanzien en om ons op het boven- of buitenaardse te richten. We beschouwden onszelf als vreemdelingen op aarde, als ballingen, en gingen ervan uit dat we elders thuis horen. Misschien wordt het hoog tijd om die ballingschap anders te interpreteren: we zijn allen vreemdelingen op aarde in de zin dat het leven zelf, dat ons geschonken wordt, altijd onvermijdelijk iets vreemds blijft behouden.

In tegenstelling tot de andere zoogdieren ervaren de mensen het leven als een opdracht. We worden geboren als een wezen dat behoort tot de menselijke soort, maar we krijgen in ons leven de opdracht mee om uit te groeien tot een individuele persoon. Mens-zijn betekent iemand worden, een persoonlijkheid verwerven - en in dat moeilijke proces stoten we op de vreemdheid van de anderen, op de vreemdheid van onszelf, op de vreemdheid van ons lichaam, van de taal die ons aangeleerd wordt, van de verlangens en verwachtingen die in ons gesteld worden, van de zeden en gebruiken die ons opgelegd worden.

Het komt er niet alleen op aan om, zoals vaak gezegd wordt, die vreemdheid te overwinnen en ongedaan te maken, maar vooral om die vreemdheid toe te laten en er blijvend de confrontatie mee aan te gaan. We zijn vreemdelingen op aarde, omdat we op zoek zijn naar wat het betekent iemand te worden, een persoonlijk leven te leiden, maar vooral omdat we in dat zoekproces geconfronteerd worden met wat we nooit zullen leren: liefhebben, onszelf wegcijferen, afscheid nemen, verzaken…

We zijn vreemdelingen op aarde, omdat we in onszelf het vreemde bij uitstek herbergen: het onbegrijpelijke einde, de dood die we als onze meest intieme vijand meedragen.

 

De muzen, of om het modern te zeggen: de kunsten, herinneren ons aan dat vreemde. Elke kunstvorm gaat de strijd met het vreemde van de aarde aan, met het stoffelijke, dat zich aandient als steen, hout of brons, als klank en ritme, als kleur, verf of doek. Kunst zoekt naar betekenis, poogt betekenis te articuleren, maar ziet zich gedwongen om voor dat betekenisproces de strijd aan te gaan met wat zich aan betekenis lijkt te onttrekken: vreemde, niets zeggende stof.

Van deze strijd zijn we hier vanavond getuige - ik zeg: strijd, maar het is tegelijk een liefdesverklaring, een omhelzing. Kijken we naar de beelden van Aline Teller-Mathieu. Hoe het hout er tegelijk tot spreken gebracht wordt en zich in stilte terugtrekt. Kijken we naar de koppels die uit het hout te voorschijn komen. Leunen ze tegen elkaar aan of willen ze van elkaar weg? Zoeken ze bij elkaar steun of raken ze van elkaar niet los? Zijn ze verstrengeld in liefde of in weerzin?

En denken we aan de onvermijdelijke melancholie die elke gehechtheid doorkruist: hoe we in intimiteit naar iemand kunnen verlangen en tegelijk de angst voelen om door de ander te worden opgeslokt, hoe we ernaar hunkeren om ergens thuis te horen, op een plaats, in een land, in een vriendenkring, bij een familie, en tegelijk de drang voelen om onszelf te blijven, om meer te zijn dan lid van een bepaalde groep.

 

De gehechtheid aan de aarde schrikt zowel in de beelden van Aline Teller-Mathieu als in de doeken van Roger Contréras niet terug voor pijn en verdriet. Kijken we naar de broze lat, getekend met de pokdalige inslag van geweerkogels, een onooglijk monument voor de barbarij die aan het begin van de Eerste Wereldoorlog in Luik en omgeving heeft plaatsgevonden. Dit stuk hout is gebroken en verminkt, en herinnert er ons aan dat in een oorlogsconflict niet alleen mensen lijden en sterven, maar dat ook de wereld van de mensen, de huizen en de straten, vernield worden en dat de aarde verwoest wordt tot een afgrijselijke leegte zonder bomen, waar de karkassen van duizenden dieren liggen te rotten. Bovenal symboliseert deze eenvoudige plank de vergeten dood van zovele dieren, het lijden van die ontelbare, want ongetelde wezens die niet aan de mens toebehoren, maar door zijn toedoen worden afgeslacht.

 

Een gelijkaardige geschiedenis van uitbuiting en vervuiling treedt ons uit de doeken van Roger Contréras tegemoet. En hoe dit systeem van milieuverwaarlozing en verontreiniging verweven zit met het harde labeur van zijn vader. Hoeveel betekenissen schuilen niet in dit rood? Het rood van de aarde, het rood van de wijn uit de streek van de Hérault, het rood van de liefde voor zijn vader, het rood van de schaamte voor de uitbuiting die hij niet heeft kunnen voorkomen, het rood van de opstand, het rood van de roos die de socialistische utopie ons belooft… Zijn doeken gedenken als een monument, niet in de zin dat ze zijn vader in het leven roepen, maar ze bieden onderdak als een graf aan wat verleden en overleden is.

 

Roger Contréras neemt het schroot dat in de mijn achtergelaten werd, onder zijn hoede, zoals Aline Teller-Mathieu zich ontfermt over de planken en boomstronken die als quantité négligeable veroordeeld zijn. Daarin schuilt het geheim van kunst: ze laat zich in met het overtollige, wat geen plaats krijgt, het onnutte, het vergeefse. En daarin is ze verwant met de aarde, waarvan de onuitputtelijke uitbundigheid en generositeit door onze economie van de schaarste miskend wordt.

Altijd opnieuw, gedurende miljoenen jaren, geeft ze het leven aan een overweldigende variëteit aan schepsels, groot en klein, planten en dieren, die er niet zijn voor de mens, maar die er zijn. De roos bloeit zonder waarom, schreef de mystieke dichter Angelus Silesius. Zo is het ook met kunstwerken: ze zijn er, al duizenden jaren lang, in grotten, op open vlakten, in graven, op heilige plaatsen, in interieurs. Ze zijn er, als evenzovele geschenken aan ons, de vreemdelingen op aarde, de gasten.

Om dit te gedenken zijn weinig gebaren zo gepast als een dronk. Zum Wohl!